In een vergrijzende samenleving is kwetsbaarheid een van de meest voorkomende gezondheidsproblemen. Het maakt de vraag urgent wat gedaan kan worden om optreden en progressie van kwetsbaarheid te voorkomen. Screening biedt in potentie de mogelijkheid kwetsbaarheid proactief te adresseren. Tegelijk stuit je volgens de criteria voor verantwoorde screening van Wilson en Jungner op allerlei voors en tegens. Ook blijft het de vraag waarom, wie en wanneer te screenen. In een Australische literatuurstudie worden de dimensies van die vraag onderzocht.
De auteurs merken op dat Wilson en Jungner weinig houvast bieden als het gaat om de vraag hoe hun criteria tegen elkaar afgewogen moeten worden of aan hoeveel ervan voldaan moet worden wil screening verantwoord zijn. Deze ambiguïteit leidt ertoe dat sommige onderzoekers argumenteren dat kwetsbaarheid zo’n groot gezondheidsprobleem is (eerste criterium) dat onverwijld tot screening moet worden overgegaan, terwijl anderen aandringen op omzichtigheid aangezien er nog amper algemeen aanvaarde behandelingsmethoden zijn (tweede criterium). Een beslissende factor is verder of de eerstelijnszorg klaar is voor screening op kwetsbaarheid. Dat zal van plaats tot plaats sterk verschillen.
Volgens de auteurs is vooralsnog wellicht de beste toepassing het systematisch identificeren van verborgen kwetsbaarheid bij oudere patiënten in plaats van preventief screenen op eerdere leeftijd. Te vroeg screenen op kwetsbaarheid zal waarschijnlijk niet nuttig blijken. Daar voeren ze een aantal redenen voor aan: het dynamische karakter van kwetsbaarheid, schaarste aan bewezen effectieve interventies rond pre-kwetsbaarheid en gebrek aan kennis over de psychologische gevolgen van het brandmerken van iemand als kwetsbaar. Er vallen wat dat betreft parallellen te trekken met de ervaringen van patiënten die gediagnosticeerd werden met een milde cognitieve beperking. Toch zou het screenen van ouderen (bijv. 70-plussers) op kwetsbaarheid uiteindelijk nuttiger kunnen blijken; er blijft waarschijnlijk veel verborgen kwetsbaarheid bestaan, en dus zou veel van de problemen kunnen worden voorkomen.
De auteurs noemen het groeiende wetenschappelijke bewijs voor het nut van screening beloftevol, maar signaleren dat dit tegelijk nog ernstige leemten vertoont. Ze concluderen dat er, in het licht van de criteria van Wilson en Jungner, nog te weinig bewijs is om uitgebreide screening in de eerstelijnszorg aan te bevelen.
Rachel C. Ambagtsheer et al, Should we screen for frailty in primary care settings? A fresh perspective on the frailty evidence base: A narrative review. Elsevier Preventive Medicine, 2019. https://doi.org/10.1016/j.ypmed.2018.12.020.
Criteria voor verantwoorde screening van Wilson en Jungner (1968)
- De op te sporen ziekte moet een belangrijk gezondheidsprobleem zijn.
- Er moet een algemeen aanvaarde behandelingsmethode voor de ziekte zijn.
- Er moeten voldoende voorzieningen voorhanden zijn voor diagnose en behandeling.
- Er moet een herkenbaar latent of vroeg symptomatisch stadium van de ziekte zijn.
- Er moet een betrouwbare opsporingsmethode bestaan.
- De opsporingsmethode moet aanvaardbaar zijn voor de bevolking.
- Het natuurlijke verloop van de op te sporen ziekte moet bekend zijn.
- Er moet overeenstemming bestaan over de vraag wie behandeld moet worden.
- De kosten van opsporing, diagnostiek en behandeling moeten in een acceptabele verhouding staan tot de kosten van de gezondheidszorg als geheel.
- Het proces van opsporing moet een continu proces zijn en niet een eenmalig project.