Vanwege de overlappende symptomen worden apathie en depressie bij patiënten met dementie en lichte cognitieve problemen (MCI) vaak gezien als één stoornis. Voor goede behandeling is onderscheid tussen beide echter noodzakelijk. Mogelijk hebben deze stoornissen bovendien een verschillende relatie met cognitie en zou dit onderscheid van diagnostisch belang kunnen zijn. Dit is echter nog niet éénduidig bewezen.
Robin Vloeberghs en collega’s onderzochten in welke mate apathie en depressie voorkomen bij patiënten met MCI en dementie, en de relatie met cognitieve maten binnen de MCI-groep.
Bij een controlegroep van 117 cognitief gezonde mensen (GC), 97 deelnemers met MCI en 50 deelnemers met een beginnende dementie (DEM) werd de Repeatable Battery for the Assessment of Neuropsychological Status (RBANS) afgenomen. Daarnaast werden de apathie evaluatie schaal klinische versie (AES-C, grenswaarde 38) en de geriatrische depressie schaal (GDS, grenswaarde 11) afgenomen.
Het aantal deelnemers met apathie was hoger naarmate er sprake was van een meer gevorderd stadium van cognitieve klachten met respectievelijk 3,4 %; 10,4 % en 41,5 % van de deelnemers in de GC-, MCI- en DEM-groep. De prevalentie van geïsoleerde depressieve symptomen was het hoogst in de MCI-groep (18,8 %). Correlatieanalyses binnen de MCI-groep tonen aan dat apathie geassocieerd is met zwakker presteren op inprenting, aandacht en het algemeen cognitief functioneren.
De onderzoekers concluderen dat apathie en depressieve symptomen in verschillende mate voorkomen bij GC, MCI en DEM en in de MCI-groep geassocieerd zijn met achteruitgang in verschillende cognitieve domeinen.
Vloeberghs R. e.a., De relatie tussen apathie, dementie en cognitief functioneren bij patiënten met MCI en dementie. Tijdschr Gerontol Geriatr (2018). https://doi.org/10.1007/s12439-018-0248-6.
Commentaar
Bij het onderscheid tussen apathie en depressie denk ik altijd aan een patiënt die mij vertelde dat hij erg veel plezier ervoer van de hele dag in de stoel zitten en naar buiten kijken. Voor iemand met depressie zou de wereld veel ‘grijzer’ eruit zien. Dat kan voor de mantelzorger ook juist het frustrerende zijn: ‘Hij doet niets en vindt alles prima’.
Dat apathie en depressie belangrijk aandachtspunten zijn bij mensen met cognitieve stoornissen bewijst Vloeberghs et al. De getallen laten zien dat apathie bij MCI en apathie gecombineerd met dementie veel voorkomt. Dat maakt mij weer ervan bewust hoe belangrijk het is om bij dit onderwerp stil te staan bij iedere patiënt die ik voor me krijg.
Maar het roept bij mij ook meer vragen op: wat is nu de kip of het ei? Misschien waren de patiënten wel al depressief waarna de cognitie achteruitging. Daarnaast zijn er veel invloeden mogelijk: eerdere psychische diagnose, karakter, life-events of medicatie. Het onderzoek van Vloeberghs et al. is een mooie opzet om dit verder uit te diepen.
Madelon Langedijk
aios klinische geriatrie