Gemeenschapsopbouw in seniorencomplex lastig maar mogelijk

Twijfel aan eigen kunnen, slechte onderlinge verhoudingen of conflicten, fysieke belemmeringen, mobiliteitsproblemen en gebrek aan ervaring staan gemeenschapsopbouw in ouderencomplexen in de weg. Dat blijkt uit onderzoek van de Universiteit voor Humanistiek naar het experiment ‘Vitale woongemeenschappen’.

Om de kostenontwikkeling in de zorg te beteugelen en de kwaliteit van leven te verbeteren streven beleidsmakers er naar om ouderen langer zelfstandig te laten wonen. Veel ouderen willen dat ook. Woningcorporaties concentreren zich daarbij op fysieke aspecten van het wonen. Voor ouderen zelf zijn sociale aspecten van de leef- en woonomgeving zeker zo belangrijk.

Behoefte aan sociale contacten is vaak de reden om in een wooncomplex te gaan wonen. Deel uitmaken van een vitaal netwerk vergroot de zelfredzaamheid en draagt bij aan de kwaliteit van leven. Met het experiment ‘Vitale woongemeenschappen’ hebben Platform31 en Aedes-Actiz Kennis-centrum Wonen-Zorg samen geprobeerd om tien woongemeenschappen voor ouderen ‘bruisend’ te maken.

Dat stuit in de praktijk op de nodige hindernissen. Bewoners blijken gemeenschapsopbouw niet zelfstandig op zich te kunnen nemen. Ook is het leefklimaat in de tien onderzochte complexen in de looptijd van het experiment niet verbeterd. Als oorzaak hiervan wijzen de onderzoekers het bepekte ‘denk- en doevermogen’ van veel bewoners aan.

Dit vloeit volgens de onderzoekers voort uit slechte onderlinge verhoudingen. Ook leeft er binnen de vaste bewonerscommissies de nodige wrevel en argwaan over de experimentele activiteiten in het kader van ‘Vitale woongemeenschappen’. Bewoners hebben te weinig vaardigheden op het gebied van groepsdynamiek. Bovendien kampen veel bewoners met fysieke belemmeringen, mobiliteitsproblemen of gebrek aan ervaring. Ten slotte is er onduidelijkheid over wat de professionals wel of niet doen.

Toch zijn er volgens de onderzoekers wel degelijk aanknopingspunten voor het vitaliseren van woongemeenschappen. Zo blijken bewoners wel degelijk te porren om zich in te zetten voor gemeenschappelijke activiteiten, zolang die maar kleinschalig zijn en aansluiten op eigen interesses en voorkeuren. In alle deelnemende complexen ontstonden op deze manier nieuwe activiteiten en contacten. De onderzoekers adviseren dan ook om wooncomplexen op te vatten als en verzameling kleinere gemeenschappen die elkaar raken en het idee los te laten van één gemeenschap die centraal vanuit bewonerscommissies wordt bediend. Ook is er professionele ondersteuning om gemeenschapsopbouw op gang te brengen, te begeleiden en duurzaam te maken. De onderzoekers kijken daarbij in de eerste plaats naar de corporaties. Belangrijk is wel dat corporatie en bewoners een gedeelde visie hebben op het veranderingsproces en op een constructieve manier samenwerken.

Het onderzoeksrapport is te downloaden.